Vragen en antwoorden voor deelnemers
1. Aanleiding & doel praktijkpilot
De aanleiding is de doelstelling van Nederland om de ammoniakemissie te verlagen. Gecombineerd met de geluiden uit de melkveesector dat ze zelf kan bijdragen aan verlaging van de ammoniakemissie. Bijvoorbeeld via meer weiden, verdunnen van mest en eiwitarmer voeren. Dit heeft geleid tot het ontstaan van deze praktijkpilot Koe en Eiwit.
Het doel van de pilot is om mogelijkheden en onmogelijkheden te ontdekken van verlaagde eiwitvoeding richting 155 g RE/kg ds. Het uiteindelijke doel is om de ammoniakemissie te verminderen op een rendabele manier die niet ten koste gaat van methaanemissie, diergezondheid, biodiversiteit en bodem.
Hiermee bedoelen we dat het gaat om een rantsoen van 155 g Ruw Eiwit (RE-totaal)/kg ds, gemiddeld over het gehele jaar voor de gehele melkveestapel. Dus melkkoeien, droge koeien, pinken en kalveren. Ruw Eiwit totaal betreft dan het Ruw Eiwit gehalte inclusief de ammoniakfractie.
Nee. Hoewel rantsoenoptimalisatie een belangrijk onderdeel van het project is, is het onbekend of 155 RE in het rantsoen ‘optimaal’ is. Dat hangt namelijk van verschillende factoren af, die ook van boer tot boer verschillen. Zo zijn bedrijfsomstandigheden belangrijk, maar ook economie, melkproductie of diergezondheid.
Dat is onbekend. De resultaten van dit project wil het ministerie van LNV in overleg met de sectorpartijen meenemen om beleid vorm te geven. Of dit mogelijk en gewenst is en zo ja hoe, is nu nog onbekend.
Sector en overheid hebben samen een inspanningsverplichting afgesproken met als doel sectoraal eiwit in het rantsoen naar 160 RE te verlagen. Dat het doel in dit project scherper wordt gezet, is om kennis te krijgen voor het overleg over beleid ná 2025.
Deze pilot richt zich op het voerspoor. Andere maatregelen om de stikstofuitstoot te verminderen, bijvoorbeeld door mest te verdunnen met water bij aanwending, zijn uiteraard welkom maar daar richt Koe en Eiwit zich niet op. Bij de analyse van de KringloopWijzer-data zal het effect van de voedingsmaatregelen wel bekeken worden in relatie tot andere aspecten van de bedrijfsvoering, dus ook andere maatregelen.
Dan laten we in elk geval zien wat wel en niet kan. We krijgen dan ook inzicht over waarom een dergelijke verlaging naar 155 RE niet lukt. Daarmee kunnen we dan een andere aanpak voorstellen, want de stikstof emissie moet lager.
2. Werving & selectie melkveehouders
Via de aanmelding maak je kenbaar dat je interesse hebt. Er is ruimte voor ca. 135 melkveehouders om mee te doen. Indien er minder aanmeldingen zijn, maak je grote kans om mee te doen. Bij meer dan 135 aanmeldingen worden de volgende selectiecriteria toegepast:
- Voldoende spreiding qua grondsoort en intensiteit (melkproductie per ha)
- Voldoende spreiding in voerleverancier
- Voldoende spreiding over Nederland
- Voldoende spreiding voor schaalgrootte en mate van weidegang
- Voldoende spreiding in afstand tot het projectdoel (155 RE in rantsoen)
- Motivatie om mee te doen
Deelnemers worden ingedeeld in groepen met min of meer vergelijkbare productieomstandigheden. Daarbij denken we aan eenzelfde grondsoort en productie intensiteit (melk per ha). Hiermee hopen we dat de herkenbaarheid voor collega melkveehouders groter is. En daardoor de samen bediscussieerde maatregelen makkelijker ingepast kunnen worden in de eigen bedrijfsvoering.
3. Wat betekent deelname voor de melkveehouder?
Deelname vraagt een in ieder geval een tijdsinvestering. Voor overleg met de adviseur, maar ook voor overleg in groepsverband. Daarnaast wordt verwacht dat de veehouder bereid is om communicatieactiviteiten uit te voeren. Bijvoorbeeld via excursies of inleidingen. De tijdsinvestering wordt vergoed, zie de vraag hierna.
Extra kosten voor materiaal, voedermiddelen of loonwerk zijn niet voorzien. Mocht het uitgedachte plan met de adviseur tot extra kosten gaan leiden, dan is de veehouder vrij om met het ingezette plan te stoppen en een alternatief plan te ontwikkelen.
Als in het groepsproces wordt bedacht om zelf een ‘onderzoek’ uit te voeren naar een bepaald thema of om een expert in te huren op een bepaald thema, dan is daar een bepaald budget voor.
De tijdsinvestering wordt vergoed. Voor overleg met de extra adviseur zijn per jaar 6 bezoeken van 4 uur begroot. Drie groepssessies van ca 6 uur per keer zijn begroot. Totaal 42 uur per jaar. Deze uren worden vergoed, inclusief de benodigde kilometervergoeding (0,19 cent per/km) en de catering. Daarnaast worden communicatieactiviteiten vergoed. Als er communicatiemateriaal nodig is, dan zal dat vanuit het project georganiseerd worden.
De deelnemer stuurt een factuur naar de projectleiding. Dus adviseurs, veehouders en onderzoekers hoeven niets bij RVO of andere organisaties aan te vragen.
Nee, er is wel een inspanningsverplichting om 155 g RE per kg ds in het rantsoen te halen. Deelname betekent dus commitment aan het doel en bereidheid om kennis te delen tijdens communicatieactiviteiten.
Niks, maar in deze pilot is het wel belangrijk om te weten waarom een deelnemer het niet heeft gehaald.
Ja, want de melkveehouder is de baas op het eigen bedrijf. Dus beslist zelf of hij/zij aan de slag gaat met aangepaste voeding. Maar deelname schept wel verwachtingen en vraagt om commitment. Als de deelnemer serieus met de pilot bezig is, hoort daar een serieus plan met maatregelen bij. Dat plan is samen met de eigen en de gekozen adviseur opgesteld. Het is dan ook passend om deze maatregelen uit te voeren.
De deelnemer is natuurlijk altijd vrij om te stoppen met de aangepaste voeding. Als de gezondheid van het vee hieronder lijdt, is dat een goede reden. Het is wel goed om te zorgen dat inzichtelijk is dat de verslechterde gezondheid daadwerkelijk verband houdt met het ruw eiwitgehalte in het voer. Dit is van groot belang om de praktijk te laten leren van dit project. Om dit aan te tonen of te onderbouwen in de specifieke situatie wordt de expertise van de bij het project betrokken dierenarts geraadpleegd.
Samengevat betekent het dat de deelnemer gecommitteerd is aan de projectdoelstelling en aan de slag gaat met rantsoenoptimalisatie en eiwitverlaging. Open staan voor advies van derden en de bereidheid om uit te proberen. Daarnaast wordt deelname aan een groepsproces gevraagd. Waarbij interactie is met andere veehouders en adviseurs. Verder wordt gevraagd om gegevens van het bedrijf beschikbaar te stellen voor analyse. Dit betreft onder andere KringloopWijzer en KoeMonitor. Er wordt dus een serieuze investering gevraagd voor overleg met een externe adviseur (ca 6 maal per jaar) en overleg in groepsverband (ca 3 maal per jaar), maar ook voor nadenken over keuzes, nemen van maatregelen en uitproberen.
Ja, gegevens via KringloopWijzer en KoeMonitor.
Ja, drie keer per jaar is er een (online) bijeenkomst.
Ja, dit is een voorwaarde om de doelstelling op het melkveebedrijf te kunnen bereiken. Deze adviseur heeft in deze pilot extra taken, zie vraag 4.2.
Ja, mits deze adviseur een onafhankelijke rol vervuld en behoort tot de selectie van begeleiders voor dit project.
Het levert in ieder geval kennis op. Daarnaast ook nieuwe kennissen; je netwerk wordt vergroot. Het leertraject met de eigen voeradviseur, collega’s en de externe adviseur leidt tot een verrijking van ieders vakmanschap. De praktijkpilot levert extra informatie op over ruwvoermanagement, rantsoenoptimalisatie, eiwitverlaging en totaal voermanagement.
Voor de investering van de tijd in het project geldt een vergoeding. Dit betreft overleg met externe adviseur, overleg in groepsverband en communicatieactiviteiten.
4. Begeleiding (individueel en groep)
Met de vaste voeradviseur wordt het rantsoen geoptimaliseerd. Vanuit deze bestaande relatie leveren zij samen een inspanning om echt aan de slag te gaan met het doel van 155 g RE (totaal)/ kg ds in het totale rantsoen, gemiddeld voor de hele veestapel op jaarbasis. Daarnaast wordt vanuit het project extra ondersteuning aangeboden. Ongeveer 6 keer per jaar krijgt de melkveehouder individuele ondersteuning van een onafhankelijke adviseur die behoort tot de pool van adviseurs die gevormd wordt voor dit project.
Hij blijft de vaste sparringpartner voor de melkveehouder en kan vanuit de bestaande relatie het rantsoen optimaliseren, echter zonder vergoeding uit het project. Hij committeert zich wel aan de doelstelling van het project, omdat de melkveehouder daaraan meedoet.
Er komen 11 of 12 groepen, uitgaande van 3 grondsoorten en 3 klassen qua intensiteit.
Elke groep krijgt een eigen begeleider. Deze wordt gekozen door de projectleiding. In deze groepsbijeenkomsten worden praktijkvoorbeelden bediscussieerd over de relaties tussen rantsoenoptimalisatie en de gehele bedrijfsvoering, denk aan bemesting, beweiding, bouwplan en oogstmomenten gewassen e.d. Het ruwvoermanagement is een belangrijke basis voor een goed rantsoen. Ook wordt de relatie gelegd tussen het voermanagement en de prestaties qua milieu (ammoniakemissie), klimaat (methaanemissie), economie en diergezondheid. Tijdens de groepsbijeenkomsten (ca. 3 per jaar) kunnen tevens sprekers uitgenodigd worden, eventueel gecombineerd met andere groepen.
Ja, elke groep of een combinatie van groepen mag experts rond een bepaald thema uitnodigen om kennis en ervaring in te brengen. Bijvoorbeeld experts van WUR, Nevedi, FND of KNMvD of andere organisaties die kennis en inspiratie kunnen bieden. Vanuit het project wordt hiervoor budget beschikbaar gesteld. De toekenning wordt gedaan door het projectteam en hangt af van de mate waarin de in te huren kennis bijdraagt aan de doelstellingen van het project, namelijk 155 RE in rantsoen en minimaliseren van afwenteling naar prestaties qua methaanemissie, diergezondheid en economie. Bij het inhuren van experts hoort ook dat groepen beperkt ‘uitzoekwerk’ kunnen uitzetten bij organisaties als WUR, DLV, PPP Agro Advies of voerindustrie. Hierbij gaat het niet om nieuw fundamenteel onderzoek, maar vooral uitzoeken wat bekend is over een bepaald thema en vervolgens laten toelichten. Per groep is hier een budget voor gereserveerd. Daarnaast kan beperkt ‘ervaringsonderzoek’ verricht worden met bijvoorbeeld gewas en/of mestmonsters. Hier is per groep van bedrijven ook een bedrag voor gereserveerd.
5. Werving & selectie adviseurs
Kijk bij de veelgestelde vragen voor begeleiders en adviseurs voor meer informatie.
6. Welke data en waarom?
Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande data en kengetallen uit de KringloopWijzer (KLW) en KoeMonitor. Het doelkengetal 155 RE gr/kg ds in het totale rantsoen gemiddeld voor de hele veestapel gedurende een jaar, inclusief jongvee, wordt gebaseerd op de berekening in de KLW. Het uitgangspunt is dat de veehouder toestemming geeft voor gebruik van zijn KringloopWijzer en KoeMonitor. Data uit de KLW geven inzicht in de nutriënten kringloop, dierprestaties, gewasproducties, % eiwit van eigen land, milieu (ammoniak en nitraatuitspoeling) en klimaat (methaan, carbon footprint) prestaties. KoeMonitor borgt de voedselveiligheid van de melk op onafhankelijke wijze en geeft inzicht in bedrijfsvoering, risico’s en effectiviteit van verbetermaatregelen op het vlak van diergezondheid en dierenwelzijn.
Data worden ook gebruikt om de stikstofdepositie op de omliggende (natuur) gebieden te berekenen. Dat zal via het rekenmodel Aerius gebeuren.
De data van de nulmeting betreffen 2020. Gedurende 4 jaren worden prestaties gemonitord.
Het is ook belangrijk gedurende het jaar vanwege de verschillende seizoenen de voeding kritisch te volgen met slimme indicatoren, denk aan ureum in de melk, maar ook indicatoren die nog ontwikkeld kunnen gaan worden. Welke data en kengetallen gedurende het jaar precies nodig zijn en met welke tools we die data genereren wordt nog besproken.
Het gaat erom dat uit deze pilot adviezen komen waar melkveehouders in Nederland mee aan de slag kunnen gaan om het eiwitgehalte in hun rantsoen te kunnen verlagen. Doordat we bedrijven met verschillende grondsoort en intensiteit volgen, levert het voor ieder bedrijf nuttige informatie op.
Uiteindelijk gaat het erom een set van managementmaatregelen voor verlaging ammoniakemissie concreet te maken om de eiwitvoeding in de melkveehouderij te verlagen. Daarbij gaat het om positieve en negatieve ervaringen rond ruwvoermanagement en rantsoensamenstelling. Het is belangrijk inzicht te krijgen in mogelijkheden en onmogelijkheden, in afwentelingen en situaties waarin er sprake is van meeropbrengst of verbetering. Bij het benoemen van de juiste managementmaatregelen is het erg belangrijk rekening te houden met bedrijfsomstandigheden. Dat kunnen grondsoort en intensiteit zijn waarop groepen worden ingedeeld, maar ook bijvoorbeeld verkaveling of waterbeheer.
Ja, er wordt ook naar andere duurzaamheidsaspecten gekeken. Het is belangrijk om op afwentelingen te letten. In deze pilot is vooral focus op relatie ruwvoermanagement – rantsoensamenstelling – melkproductie en diergezondheid. De duurzaamheidsindicatoren in relatie tot milieu en klimaat hierbij zijn N-verliezen en broeikasgasemissies. Daarom is er ook oog voor indicatoren voor biodiversiteit, bodembeheer, waterbeheer en veerkracht van het dier en het hele systeem. Bijvoorbeeld meer blijvend grasland dat om verschillende redenen wordt gestimuleerd, maar wat het ook wel moeilijker kan maken om laag eiwit te voeren. In de analyses en onderzoeken van het project zal hier ‘over de groepen heen’ aandacht voor zijn.
7. Relatie met andere projecten
In deze pilot staan voermanagement en rantsoenen centraal. Maar, waar mogelijk, zal worden aangehaakt bij andere projecten netwerken. Zodat de ontwikkelde kennis zo breed mogelijk gebruikt wordt en geen dubbel werk verricht wordt.
Onderscheidend is dat Koe en Eiwit:
- Geen nieuwe data verzamelen
- Zowel individueel als groepsproces ondersteunt
- Een heel leerproces faciliteert
- Kennisontwikkeling bij de boer en bij adviserend Nederland ondersteunt
- In een duo-aanpak werkt: de melkveehouder samen met de eigen voeradviseur deze uitdaging aangaat
- De voerindustrie, onderzoek, voeradvisering en onafhankelijke advisering en dierenartsen samenwerken
- Deelnemers heel veel leren zonder intensieve gegevensverzameling
- Focus ligt op voeding, zonder de andere duurzaamheidsaspecten uit het oog te verliezen
- Geen resultaatverplichting, wel een inspanningsverplichting kent
- Alle sectorpartijen en overheid samenwerken. Initiatiefnemer voor deze pilot is de werkgroep ‘Stikstof en Veevoer’, samen met het Ministerie van LNV. ‘Stikstof en Veevoer’ bestaat uit LTO, NAJK, Biohuis, BoerenNatuur, Netwerk GRONDig, Nevedi, Rabobank en NZO. Tijdens de praktijkpilot zal de werkgroep als begeleidingscommissie fungeren.
Koe en Eiwit zal actief kennis delen en waar mogelijk samenwerking zoeken met andere projecten en pilots met overlappende thema’s
Ja, we sluiten geen bedrijven uit. Alle melkveehouders kunnen meedoen. Ook biologische melkveehouders kunnen leren en begeleid worden naar lagere eiwitvoeding. Maar het is goed om te weten dat er binnenkort ook een aparte pilot opgestart gaat worden, via de werkgroep biologische systeemlandbouw. Hier zou je je (ook) voor kunnen aanmelden.