Naar 155RE in het rantsoen? Zó gaan de Koe en Eiwit-boeren dat doen!
In de pilot Koe en Eiwit werken 150 melkveehouders aan de projectdoelstelling van 155 gram ruw eiwit per kg droge stof (of lager) in het totaal rantsoen. Om te weten hoe ze dat willen realiseren, is begin 2023 een inventarisatie gehouden onder alle deelnemende veehouders. In dit artikel een samenvatting van de uitkomsten.
Figuur 1: voedingsknop: ‘spelen’ met voedermiddelen en gehalten van voedermiddelen
20 verschillende maatregelen
Het begint allemaal bij een evenwichtig en uitgebalanceerd rantsoen, afgestemd op het gewonnen ruwvoer en de melkproductie. Vanzelfsprekend is er een heel breed scala van maatregelen te nemen om te komen tot een verantwoord rantsoen met een laag RE aandeel. Aan de inventarisatie van maatregelen hebben meer dan 100 veehouders deelgenomen. Men kon meerdere maatregelen noemen. Er zijn ongeveer 20 verschillende maatregelen genoemd; het aantal keren dat een maatregel is genoemd bedraagt 548 keer (fig.2).
Figuur 1 is een weergave van het rantsoenonderdeel (in Koe en Eiwit ook wel ‘voedingsknop’ genoemd ) waar men aanpassingen wil doorvoeren om het eiwitgehalte te verlagen richting 155RE. Draaien aan de ‘voedingsknop’ betekent dan óf sleutelen aan de hoeveelheid, óf aan het gehalte van de verschillende voedermiddelen.
Figuur 2: keuze voor aan te passen bestanddelen in het rantsoen
TOP 5
Met een beeld van de rantsoenonderdelen, is nog niet duidelijk wát de veehouders daarmee gaan doen. Ook dat is opgevraagd en in Figuur 3 weergegeven. Onderstaand de Top 5 van meest genoemde maatregelen binnen de bestanddelen van het rantsoen:
Krachtvoer
Krachtvoer vormt op veel bedrijven een belangrijk deel van het rantsoen. Maatregelen om de hoeveelheid krachtvoer beter af te stemmen op het totale rantsoen is 68 keer genoemd, meestal gaat het dan om het soort krachtvoer. Dus om een betere afstemming binnen het rantsoen op de kwaliteit van het ruwvoer. Net buiten de top 5 vielen het aandeel krachtvoer in het rantsoen en de hoeveelheid aangekocht krachtvoer. Maar deze hebben uiteraard beide een samenhang met de maatregel om het soort krachtvoer te optimaliseren. Vaak wordt gekozen voor brok met iets minder RE (een ‘rustiger brok’).
Graskuil
In Figuur 2 komt naar voren dat de voedingsknop graskuil het vaakst is gekozen. Deze komt dan ook 3 keer voor in de top 5. Samengevat komen deze alle drie neer op een goede afstemming binnen het graslandmanagement: 1) bewuster aan de slag met de bemesting, 2) bewuster kiezen van het maaimoment en daarmee ook 3) de snedezwaarte. Met andere woorden: bewuster aan de slag met de voederwinning. Hier is nog veel te behalen volgens de deelnemers.
Om het eiwitgehalte bij weiden en bij kuilgras (voederwinning) te beïnvloeden, gaat het niet alleen om het aandeel gras of kuil in het rantsoen. Maar ook op de manier van voeren, weiden, zomerstalvoedering of summerfeeding. 28 veehouders gaven aan het aantal uren weidengang aan te willen passen. 27 veehouders noemden de bijvoeding tijdens de weideperiode als gekozen maatregel. In veel gevallen zal dat betekenen, (meer) snijmais te gaan bijvoeren tijdens de weideperiode.
Er wordt ook kritisch gekeken naar de bemesting, deze maatregel is 86 keer genoemd. Bij de voederwinning wordt ook naar het oogstmoment gekeken, meer dan 50 keer genoemd. 35 veehouders gaven aan zwaardere snedes te gaan maaien. Zo zal bijvoorbeeld op een bedrijf op zandgrond dat veel mais voert, meer kunstmest worden gestrooid, en wat eerder worden gemaaid. Met als gevolg een hoger RE in het gras. Op een bedrijf met veel gras (veen) zal daarentegen minder stikstof bemest worden. En later worden gemaaid. Hiermee probeert men beter in te spelen op de benodigde hoeveelheid RE in het rantsoen. Over het algemeen wordt er minder bemest (meer info over bemesting )
Snijmais
Ook in de Top 5 staat het aanpassen van het aandeel snijmais in het rantsoen, dit is 34 keer genoemd. Daarnaast werd nog eens 17 keer genoemd dat men het aankoopbeleid van mais wil aanpassen. Meer mais voeren zal de VEM /re verhouding verbeteren. Daarnaast werd genoemd (6 keer) dat men de mais later gaat oogsten. Hierdoor gaat het zetmeelgehalte omhoog. Net zo vaak als het aanpassen van het oogstmoment kiezen veehouders voor een ander maisras, een ras met meer zetmeel. Dit verhoogt de hoeveelheid energie in het ruwvoer en daardoor is minder graskuil of krachtvoer nodig.
Figuur 3: keuze voor maatregelen
Bijproducten
Het voeren van bijproducten werd ook meerdere keren benoemd, maar staat nog niet bovenaan bij de gekozen maatregelen. Het gaat hierbij zowel om het soort product als ook om de hoeveelheid product.
Inspiratie voor collega’s
Het is moeilijk aan te geven welke maatregel exact op welk bedrijf past. Dat hangt onder meer samen met de bedrijfsintensiteit. Ook de grondsoort is medebepalend, denk hierbij aan de hoeveelheid voer die gewonnen kan worden, en wat men kan verbouwen. Daarnaast hebben weersomstandigheden ook een grote invloed op de hoeveelheid en de kwaliteit voer dat gewonnen wordt. De beschreven maatregelen inspireren mogelijk ook andere melkveehouders om te bewegen naar een rantsoen met minder RE.