Met krachtvoer sturen op een totaalrantsoen van 155 g RE per kg ds

Weten wat het streefgetal is voor het RE gehalte in krachtvoer, op basis van de bestaande rantsoensituatie, helpt melkveehouders richting een rantsoen van 155 g/kg ds op bedrijfsniveau. Daarvoor heeft de pilot Koe en Eiwit twee handige tabellen ontwikkeld. 

Sturen op RE gehalte in het totale bedrijfsrantsoen

Het ruw eiwitgehalte van het totale bedrijfsrantsoen wordt bepaald door de hoeveelheid en samenstelling van de voedermiddelen in de rantsoenen van de verschillende diergroepen op een bedrijf (jongvee jonger dan een jaar, jongvee ouder dan een jaar, droge koeien en lacterende koeien). Figuur 1 maakt inzichtelijk aan welke knoppen je kunt draaien om het RE gehalte in het totale rantsoen te verlagen.

 

VoedingsknoppenFiguur 1: Voedingsknoppen waarmee het RE gehalte van het totale rantsoen te sturen is.

De meest bepalende factoren op RE gehalte op bedrijfsniveau (gerangschikt op effect) zijn:

  1. de verhouding gras/mais in het ruwvoer
  2. het ruw eiwitgehalte in de grassilage
  3. het ruw eiwitgehalte in het krachtvoer

Het beïnvloeden van deze factoren kan op strategisch niveau via de bedrijfsstructuur en het bouwplan, waarbij het aandeel gras en mais een gevolg is van grondsoort en bouwplan op het bedrijf. Op tactisch en operationeel niveau gaat het vooral om het bepalen van het gewenste RE gehalte in de grassilage en het daar op aanpassen van bemesting en oogsttijdstip. Het RE gehalte van het krachtvoer is vaak het laatste stuurmiddel, wanneer gras/mais verhouding en het ruw eiwitgehalte in de grassilage al bekend zijn. Onderstaand leggen we uit hoe op eenvoudige wijze een streefgetal is te bepalen voor het RE gehalte in krachtvoer, op basis van een bestaande rantsoensituatie.

Sturen per diergroep

Om 155 g RE op totaal bedrijfsniveau te realiseren, is het nodig om voor de verschillende diergroepen naar een laag RE in het rantsoen te gaan. Tabel 1 laat in een indicatieve berekening zien welke RE gehaltes op basis van de dierbehoefte haalbaar zouden moeten zijn én hoe hiermee een RE van 155 op bedrijfsniveau bereikt kan worden. Per diergroep zijn daarbij gras/mais verhouding, RE gehalte grassilage en RE krachtvoer van invloed op de haalbaarheid van deze gehaltes. Tabel 1 geeft aan dat veruit het grootste aandeel eiwit dat op een melkveebedrijf gevoerd wordt, naar de lacterende koeien gaat. De tabel laat óók zien dat wanneer droge koeien en jongvee op hun minimum RE gevoerd worden, het melkvee ruimte heeft tot 157-158 g RE/kg DS in het rantsoen. Slim sturen per diergroep loont.

Tabel 1: Indicatieve berekening van het aandeel RE wat naar de verschillende diergroepen gaat, met het RE gehalte van de mogelijke rantsoenen voor deze diergroepen.

Tabel 1: Indicatieve berekening van het aandeel RE wat naar de verschillende diergroepen gaat, met het RE gehalte van de mogelijke rantsoenen voor deze diergroepen.

Samenstellen van rantsoenen

Het rantsoen voor lacterende koeien wordt samengesteld op basis van een vooraf te bepalen gras/mais verhouding en keuze uit de grassilages die (op het bedrijf) beschikbaar zijn. Daarnaast speelt het melkproductieniveau van de veestapel een rol, aangezien die de energie (VEM) en eiwit (DVE) behoefte bepaalt. Ook de hoeveelheid beschikbaar eiwit op pens niveau (OEB) wordt daarbij meegenomen, om te zorgen dat de pens goed blijft functioneren. Bij een hogere melkproductie zal het aandeel krachtvoer in het rantsoen toenemen om aan de behoeftes voor VEM en DVE te kunnen voldoen. Daarnaast is de voederwaarde van het ruwvoer en het krachtvoer belangrijk. Het ruwvoer kan indien nodig, aangevuld worden met andere voedermiddelen zoals bijproducten om een basisvoer te balanceren. Het krachtvoer wordt vervolgens qua hoeveelheid en samenstelling aangepast op het ruwvoer/basisvoer om zo tot een gewenste VEM en DVE-dekking met voldoende OEB te komen.

Wanneer gebruik wordt gemaakt van krachtvoerstations wordt het krachtvoer verdeeld over de lactatie om gedurende de hele lactatie een juiste hoeveelheid energie en eiwit aan te bieden. Dit is het werk van rantsoenadviseurs die dat m.b.v. complexe software voor elkaar krijgen. In veel gevallen is het RE gehalte van het rantsoen de resultante van deze berekeningen

Met krachtvoer sturen op RE

Om 155 RE in het rantsoen te realiseren, is het zinvol van tevoren na te denken over de componenten die in het basisvoer aanwezig zijn en welk RE in het krachtvoer dan nodig is. Het meest nauwkeurig werkt dit door het streefgetal voor RE in krachtvoer te berekenen op basis van de aandelen en samenstelling van de rantsoencomponenten. Maar ook zonder rekenen is door onderstaande tabellen te combineren, een goede indicatie te krijgen!

Zo werkt het:
Bepaal het RE van het basisvoer met behulp van Tabel 2
Deze tabel geeft een indicatie van het RE gehalte van het basisvoer op basis van het maisaandeel in het rantsoen (de horizontale as) en het RE gehalte van de grassilage (de verticale as). Het RE gehalte van het basisrantsoen kan dan worden afgelezen in de cel die het juiste maisaandeel en RE van grassilage combineert. Dit getal wordt vervolgens gebruikt in Tabel 3.

NB: Vaak bestaat het basisvoer niet alleen bestaat uit gras- en maissilage, maar is het aangevuld met bijproducten. In dat geval kunnen de bijproducten met een laag eiwitgehalte (perspulp en aardappelpersvezel) op ds-basis tot het maisaandeel gerekend worden. Bij een hoog aandeel bijproducten (>10%) met hogere RE gehaltes, is het beter het RE van het basis voer handmatig uit te rekenen.

Tabel 2: Geschatte RE gehalte (g/kg DS) van een gras- en maissilage mengsel op basis van het RE gehalte van de grassilage en het aandeel maissilage (vast RE van 75 g/kg DS).

Tabel 2: Geschatte RE gehalte (g/kg DS) van een gras- en maissilage mengsel op basis van het RE gehalte van de grassilage en het aandeel maissilage (vast RE van 75 g/kg DS).

Zoek in de linker (verticale) kolom het RE gehalte (g/kg DS) van de grassilage en in de bovenste (horizontale) kolom het aandeel maissilage (in % van de DS); het getal in de cel is dan het geschatte RE gehalte van het totale ruwvoer.

Bepaal het RE van het krachtvoer met behulp van Tabel 3
Deze tabel geeft een indicatie van het RE gehalte van het krachtvoer op basis van het in Tabel 2 bepaalde RE van het basisvoer en de gemiddelde melkproductie van de veestapel. De combinatie van het RE van het basisrantsoen (verticale as) en de melkproductie (horizontale as) geeft in de betreffende cel het indicatieve RE gehalte van het krachtvoer (in g/kg product). Dit gehalte heeft betrekking op het totale gemiddelde krachtvoer.

NB: Vaak zullen meerdere krachtvoeders gevoerd worden, het indicatieve RE gehalte kan dan als richtlijn dienen om te zien of een bepaald krachtvoer bijdraagt aan 155 RE op rantsoenniveau, of juist niet. Dit is een heel ruwe richtlijn. Er zijn vele factoren die dit gehalte kunnen beïnvloeden. Zo zal bijvoorbeeld de opname anders zijn bij een andere verhouding gras- en maissilage.

Tabel 3: Indicatieve RE gehalte van krachtvoer (g/kg Product) bij verschillende melkproducties en RE gehalten van het basisvoer.

Tabel 3: Indicatieve RE gehalte van krachtvoer (g/kg Product) bij verschillende melkproducties en RE gehalten van het basisvoer.

Uit Tabel 3 blijkt dat bij RE gehaltes in het basis ruwvoer < dan 155 g/kg ds, de laag productieve koeien (bijvoorbeeld oud melkte koeien) een hoger RE gehalte in het krachtvoer kunnen hebben waarbij ze nog steeds de 155 g/kg ds op rantsoenniveau halen.

Kleur als indicatie

De kleuren in Tabel 3 geven aan of een dergelijk krachtvoer makkelijk of moeilijk te maken is (beneden de rij van 150 g RE in het basisrantsoen wordt het steeds moeilijker) of hoe makkelijk het rantsoen nog op DVE en OEB te balanceren is (rechts van de 32.5 liter melk wordt het steeds moeilijker). De RE gehaltes in de groene cellen zijn relatief eenvoudig haalbaar. Krachtvoerders met gehaltes in gele cellen zijn moelijker haalbaar (m.b.t. RE in krachtvoer of het balanceren van het totale rantsoen op DVE en OEB). Oranje cellen zijn nog moeilijker haalbaar en rode cellen zijn niet haalbaar. Uit de tabel blijkt dus ook dat het bij bepaalde combinaties van melkproductie en RE in het basisrantsoen niet mogelijk is een RE van 155 op rantsoenniveau te halen.

Het genoemde RE gehalte is een richtlijn en garandeert niet dat DVE en OEB-normen in het rantsoen gehaald worden. Het wordt geadviseerd optimalisatie op DVE en OEB in overleg met een voeradviseur te doen.