Kalf én koe gezond bij minder eiwit: cijfers geven vertrouwen

Het project Koe & Eiwit onderzoekt hoe melkveehouders het ruw eiwitgehalte in het rantsoen kunnen verlagen richting de 155 gram per kilogram droge stof zonder dat dit ten koste gaat van diergezondheid of productie. Binnen het deelproject Intensieve Diergezondheids Monitoring zijn de afgelopen twee jaar gegevens verzameld op twintig melkveebedrijven. Uit de resultaten blijkt dat er zowel bij melkkoeien als kalveren geen negatieve effecten zijn waargenomen.

Het onderzoek vond plaats op 20 melkveebedrijven, die 2 keer per jaar bezocht werden door een dierenarts vanuit Kernpraktijken Rundvee. Eind 2022 is gestart met een nulmeting, waarbij de toenmalige situatie op basis van bestaande data in kaart werd gebracht. Ook werd voor het eerst gekeken naar locomotie-, mest- en conditiescore van de koeien. De deelnemende veehouders kregen daarnaast de opdracht het geboortegewicht vast te leggen en de biestkwaliteit te meten met behulp van een BRIX-meter. De koeien zijn in totaal vijf keer beoordeeld door de dierenarts op lichaamsconditie, locomotie en mestscore. Daarnaast is er ieder bezoek een uitgebreid diergezondheidsplan in gevuld met aanvullende informatie over onder andere uiergezondheid en het celgetal.

Koeien: gezondheid stabiel, ook bij minder eiwit

De bedrijven zijn ingedeeld in drie even grote groepen op basis van het gemiddelde ruw eiwitgehalte in het rantsoen van de melkgevende koeien:

  • 155 g RE/kg DS
  • 155-160 g RE/kg DS
  • 160 g RE/kg DS

Uit de cijfers en praktijkbevindingen blijkt dat de hoogte van het eiwitgehalte in het rantsoen geen effect heeft op de in het project gemeten gezondheidsindicatoren van melkkoeien.

Belangrijkste resultaten op een rij:

  • Body Condition Score (BCS) bleef gemiddeld stabiel tussen 2,8 en 3,2 en was onafhankelijk van eiwitklasse, maar zoals verwacht wel afhankelijk van lactatiestadium en pariteit. Ook aan het einde van de lactatie waren geen verschillen te zien tussen de eiwitklasses.
  • Locomotie-score verschilde nauwelijks tussen de eiwitklassen en liet geen verschillen zien tussen de eiwitklasses. Er was gedurende de meetperiode geen toename van kreupelheden. Wel lijken oudere koeien gevoeliger voor kreupelheid dan jonge koeien, onafhankelijk van het eiwitgehalte.
  • Dagdosering antibiotica (droogzetten en totaal) bleef stabiel of licht dalend.

“We zagen geen signalen dat de gezondheid bij het melkvee achteruitging bij een lager eiwitgehalte. De verschillen tussen de bedrijven zijn groter dan die tussen de eiwitklassen,” aldus dierenarts Axel van Ruitenbeek. Hij is onderzoeker bij Wageningen University & Research en tevens projectleider van het deelproject Diergezondheid.

Kalveren: geboortegewicht en biestkwaliteit op peil

Ook bij de jongste dieren zijn geen negatieve effecten vastgesteld bij een lager eiwitgehalte in het droogstandsrantsoen van de moederdieren. Het onderzoek richtte zich vooral op geboortegewicht en biestkwaliteit, maar verzamelde ook gegevens over onder andere biestproductie en drachtduur.

Het is belangrijk om op te merken dat naast het ruw eiwitgehalte ook andere factoren waren die van invloed zijn op deze resultaten. “Uit de data-analyse blijkt dat effecten op geboortegewicht en biestkwaliteit eerder toe te schrijven zijn aan bekende invloeden., an aan het eiwitgehalte alleen,” aldus Axel van Ruitenbeek. “Wanneer we de data op basis van het RE-gehalte analyseren, zien we geen duidelijke verschillen.”

Belangrijkste resultaten kalveren en droge koeien:

  • Geboortegewicht van kalveren bleef binnen de normale spreiding ongeacht het eiwitgehalte. Ook hier waren de effecten van ander factoren duidelijk zichtbaar (pariteit en drachtlengte moederdier of het type kalf), terwijl het eiwitgehalte dit niet had.
  • Biestkwaliteit gemeten met BRIX gaf stabiele scores. De verdeling over de RE-klassen laat geen negatieve invloed zien van minder eiwit in de transitieperiode, terwijl ook hier andere factoren wel een effect lieten zien. Zo had de tijd tussen afkalven en afnemen van de biest een negatief effect op de kwaliteit van de biest, terwijl oudere koeien vaak betere biest kwaliteit hadden dan eerste kalfskoeien.
  • Drachtlengte was niet afwijkend per RE-klasse. Ook bij lagere eiwitniveaus in het droogstandsrantsoen bleef de drachtduur gemiddeld gelijk.

In het onderzoek is goed gekeken naar de kritieke overgangsmomenten, zoals het afkalven en de start van het kalf. Daar zijn in dit onderzoek geen signalen voor problemen geconstateerd.

“We weten uit andere studies dat kalveren eiwit en energie nodig hebben voor een goede start. Maar in dit project blijkt: er is voldoende marge, ook bij iets minder eiwit,” merkt Axel van Ruitenbeek op.

Grenzen aan verlaging

“Deze resultaten geven vertrouwen” aldus Axel van Ruitenbeek. Dat betekent overigens niet dat het eiwitgehalte eindeloos omlaag kan. Op een bepaald moment komen andere knelpunten in beeld, zoals een daling van de melkproductie. “Melkproductie blijkt in de praktijk eerder het kantelpunt dan de diergezondheid,” stelt Van Ruitenbeek. “Als de productie zichtbaar terugloopt, grijpen veehouders vanzelf in. Maar tot die grens lijkt er dus voldoende ruimte om efficiënter met eiwit om te gaan, zonder gevolgen voor de diergezondheid.”

Meer achtergrondinformatie: