Geen reden tot zorg: Koeien blijven gezond met minder ruw eiwit
Onderzoek naar diergezondheid binnen het project Koe & Eiwit laat zien dat de vrees dat een lager ruw eiwitgehalte in het rantsoen leidt tot gezondheidsproblemen bij koeien en kalveren ongegrond is. Dat signaleren dierenartsen Tine van Werven en Axel van Ruitenbeek, op basis van twee jaar monitoring op 20 melkveebedrijven in Nederland.
Onzekerheid aan de start
Toen het project Koe & Eiwit in 2021 van start ging, was er veel onzekerheid in de melkveesector. Onder druk van beleidsmaatregelen en maatschappelijke verwachtingen moest het ruw eiwitgehalte in het rantsoen omlaag, onder andere om de stikstofuitstoot terug te dringen. Tegelijkertijd leefde de vraag: wat zijn de gevolgen voor diergezondheid, vruchtbaarheid en melkproductie? Zowel veehouders als dierenartsen maakten zich zorgen.

Tine van Werven, dierenarts
“Er heerste veel bezorgdheid,” zegt dierenarts Tine van Werven, verbonden aan de Faculteit Diergeneeskunde en coördinator namens de Kernpraktijken Rundvee binnen het project. “Er zijn destijds moties ingediend, ook vanuit dierenartsenorganisaties. Iedereen stond op z’n achterste benen. Men was bang voor slechtere biestkwaliteit, meer kalversterfte of vervetting van koeien aan het einde van de lactatie en in de droogstand. Nu durf ik met droge ogen te zeggen, dat die zorgen onterecht zijn.”
Samen met Axel van Ruitenbeek, dierenarts en onderzoeker bij Wageningen University & Research, was Van Werven betrokken bij het deelproject Intensieve Monitoring Diergezondheid. Dit projectonderdeel startte in 2022 met twintig melkveebedrijven en focuste zich specifiek op de mogelijke effecten van minder eiwit op diergezondheid.
Van hypothese naar praktijk
Binnen het bredere project Koe & Eiwit gingen 155 melkveehouders in 2022 verspreid over Nederland aan de slag met eiwitverlaging in het rantsoen tot een niveau rond de 155 gram per kilo droge stof. Twintig van deze bedrijven werden geselecteerd voor intensieve monitoring op diergezondheid. De selectie hield rekening met spreiding over het land, grondsoort, bedrijfsintensiteit en in hoeverre de veehouders een goede administratie konden bijhouden. In minder mate werd er rekening gehouden met de hoogte van het eiwitniveau bij aanvang van het project. “We hebben vooraf met het projectteam nagedacht over in welke levensfases van het dier eiwit een belangrijke rol speelt,” vertelt Axel van Ruitenbeek. “Denk aan biestkwaliteit, kalvervitaliteit, herstel van de koe na afkalven, locomotie en lichaamsconditie. Op basis daarvan hebben we onze meetstrategie bepaald.”
Vijf dierenartsen van Kernpraktijken Rundvee bezochten elk hun toegewezen bedrijf twee keer per jaar om scores te verzamelen. Ook hielden veehouders zelf gegevens bij over onder meer dierziektes, geboortegewicht kalveren, biesthoeveelheid en -kwaliteit (BRIX-methode). Al deze gegevens werden vervolgens gekoppeld aan het ruw eiwitgehalte in het rantsoen.
Stabiele resultaten
Uit de monitoring over twee jaar blijkt dat de gezondheidskenmerken van koeien en kalveren stabiel zijn gebleven, ongeacht het eiwitgehalte van het rantsoen. De belangrijkste bevindingen:
- Het percentage koeien met nageboorte bleef vrijwel gelijk (3,2% in 2022; 3,0% in 2024).
- Het aantal gevallen van acute baarmoederontsteking bleef constant rond de 2%.
- Doodgeboorte of sterfte binnen 24 uur bij kalveren bleef stabiel op ca. 5,5%.
- Het gemiddelde tankmelkcelgetal daalde licht van 189.000 naar 175.000 cellen/ml.
- Het percentage koeien met celgetal >250.000 daalde van 17% naar 14%.
“Wat opvalt is dat we geen negatieve trends zagen,” stelt Tine van Werven. “De variatie die we zien, past bij normale jaarlijkse fluctuaties. En dat terwijl sommige bedrijven ook nog te maken kregen met blauwtong of andere infectieuze uitbraken.”
Deelproject geeft duidelijke signalen
De onderzoekers benadrukken dat dit geen klassiek wetenschappelijk onderzoek is. De groep van twintig bedrijven is te klein voor statistisch onderbouwde uitspraken. Toch is de waarde van deze praktijkdata in combinatie met andere data groot.

Axel van Ruitenbeek, dierenarts
“Het is makkelijker om aan te tonen dat er iets verandert dan dat er niets verandert,” aldus Axel van Ruitenbeek. “Vanwege de grote variatie binnen dit project kunnen we geen harde conclusies trekken. Daarom hebben we gezocht naar signalen van mogelijke veranderingen. Als we het ruw eiwitgehalte uitzetten tegen onze metingen dan zien we niets gebeuren, terwijl andere bedrijfsfactoren waar we ook een effect van verwachten wel een effect laten zien (bijv. drachtlengte op kalvergewicht, pariteit op biestkwaliteit). We kunnen dus gerust stellen dat het verlagen van ruw eiwit binnen dit project niet heeft geleid tot duidelijke verbetering of verslechtering van de diergezondheid.”
Tine van Werven vult aan: “Zeker als je dit combineert met het sentiment onder de deelnemende veehouders zelf. Waar ze bij de start misschien nog aarzelden, geeft dit resultaat vooral rust en vertrouwen. Bij afronding van het project had niemand het gevoel dat hun dieren geleden hebben onder het aangepaste rantsoen.”
Conclusie: geen reden tot zorg
De belangrijkste boodschap van het project is dan ook dat verlagen van het ruw eiwit in het rantsoen goed mogelijk is zonder risico voor de gezondheid. Dit vraagt wel om vakmanschap en een goed uitgebalanceerd rantsoen. Maar de praktijkervaring en de verzamelde data bieden duidelijke handvatten.
“Er is nog volop ruimte om het ruw eiwit in het rantsoen te verlagen,” benadrukt Tine van Werven. “Dit is niet alleen financieel aantrekkelijk, maar leidt ook tot een lagere stikstofexcretie. Door minder eiwit te voeren, beperken we tevens de stikstofverliezen. En we weten nu dat het geen negatief effect heeft op de gezondheid van dieren.”
Het onderzoek geeft vertrouwen dat verdere stappen naar lager ruw eiwit in het rantsoen mogelijk zijn.