7 vragen over Diergezondheidsmonitoring bij 155RE

Onderzoeker en dierenarts Axel van Ruitenbeek van Wageningen Livestock Research is verantwoordelijk voor het deelonderzoek ‘Diergezondheid’ binnen de praktijkpilot Koe & Eiwit. Over een half jaar verwacht hij alle data verzameld te hebben die mogelijke relaties laat zien tussen eiwitverlaging in het rantsoen en de gezondheid van koeien. We vroegen Axel naar het onderzoek en zijn bevindingen tot nu toe.

Wat was de aanleiding voor dit project?

“In 2020 kondigde het toenmalige Ministerie van Landbouw een veevoermaatregel aan, waarmee een maximum werd gesteld aan het ruw eiwitgehalte van krachtvoer, bedoeld om stikstofruimte te realiseren voor de woningbouw. Vanuit de sector waren er grote zorgen over de mogelijke effecten van eiwitverlaging op de gezondheid en productie van de dieren. Uiteindelijk is de maatregel niet doorgegaan, maar om alsnog de stikstofexcretie terug te dringen, is er een afspraak gemaakt tussen ministerie en sector dat het nationale eiwitgehalte in 2025 niet hoger mag zijn dan 160 gram per kilogram droge stof. Daarmee waren de zorgen van de sector rond diergezondheid niet van de baan. Naar aanleiding van een brief aan de Tweede Kamer daarover, is de praktijkpilot ‘Koe en Eiwit’ gestart. Daarin experimenteren 155 veehouders uit alle regio’s van Nederland met eiwit verlagende maatregelen in het rantsoen. Mét een extra focus op diergezondheid, die bij 20 deelnemers wordt gemonitord. Op die manier willen we vanuit praktijk en onderzoek aantonen wat mogelijk is.”

Wat waren je verwachtingen over het effect op diergezondheid?

“We zijn met een relatief open blik het deelproject ingestapt. Vanuit de literatuur weten we dat ondervoeding van eiwit bij eenmagigen kan leiden tot een verminderd functioneren van het immuunsysteem. Dit geldt niet automatisch ook voor de koe. De koe is een herkauwer en heeft daardoor het vermogen om ureum via de pens te recyclen om daar weer nieuw microbieel eiwit van te maken. Daarnaast is er nog weinig onderzoek gedaan naar het eiwitgehalte in het rantsoen op de diergezondheid. Als het eiwitgehalte een effect heeft op de diergezondheid verwachten we dit vooral begin lactatie. De eerste dagen na afkalven zitten de meeste melkkoeien in een negatieve energie- of eiwitbalans en zijn daardoor gevoeliger voor ziekte. De hoeveelheid eiwit in het rantsoen heeft mogelijk een effect op hoe diep en hoe lang die negatieve balans duurt. Voor de rest van de lactatie waren de verwachtingen dat we niets zouden waarnemen. De individuele situatie op bedrijven zal van invloed zijn of er wel of niet iets veranderd. Iemand die eerder heel hoog zat kan theoretisch een positief effect verwachten bij een verlaging, en iemand die ineens een hele grote verandering doorvoert kan een negatief effect verwachten. Na de piek van de lactatie zal eiwitondervoeding echter niet snel optreden als gevolg van het eiwitgehalte in het rantsoen. Pas in de laatste twee weken van de dracht als de behoefte aan eiwit weer toeneemt, zou in combinatie met eiwitgehalte onder de behoefte weer een negatieve eiwitbalans kunnen ontstaan.”

Hoe is het project opgebouwd en wat is jouw rol hierin?

“Als projectleider van het deelproject Diergezondheid is het vooral belangrijk om de gegevens van alle deelnemende melkveehouders correct te verzamelen. Dit blijft een uitdaging, maar na 1,5 jaar merk ik dat de deelnemers consequenter de enquêtes invullen en terugsturen. De respons neemt per keer toe. De eerst keer kwam ongeveer helft van de enquêtes terug van de 155 deelnemers. De laatste keer waren het er 109. Hoe meer informatie, hoe completer de dataset en hoe groter de kans dat we volgende jaar daadwerkelijk conclusies kunnen trekken als het gaat om de relaties tussen diergezondheid en ruw eiwit.”

Hoe komt het onderzoek aan de juiste informatie?

“In dit onderzoek maken we gebruik van twee sporen, enerzijds verzamelen we algemene informatie bij alle deelnemers, anderzijds halen we gedetailleerde informatie op bij 20 melkveehouders. Alle deelnemende melkveehouders vullen 2 keer per jaar onafhankelijk van elkaar een enquête in. De data uit deze enquête geeft een algemeen, wat grof beeld. Deze informatie gaan we straks koppelen aan de gedetailleerde informatie op basis van de monitoring op 20 melkveebedrijven. Op deze bedrijven komt twee keer per jaar een dierenarts langs die de dieren scoort op de mestkwaliteit, lichaamsconditie van dieren en kreupelheid. De melkveehouders op deze bedrijven werken nauw samen met de dierenarts. Ze verzamelen aanvullende informatie door het pasgeboren jongvee te wegen en de eerste biest te meten.”

Waarom is data over jongvee zo belangrijk?

“In de laatste twee weken van de dracht neemt door de groei van het kalf de eiwitbehoefte van de koe toe. In combinatie met een eiwitgehalte onder de behoefte zou dat een effect kunnen hebben op de laatste groeiaanzet van het kalf of de biestkwaliteit. Dit kan daarna leiden tot een verminderde weerstand bij de kalveren. Door de kalveren te wegen, de biestkwaliteit te meten en dit langs het eiwitgehalte in de droogstand te leggen, hopen we dit te monitoren.”

Hoe houd je de deelnemers gemotiveerd?

“Hoewel onze deelnemers aan Koe & Eiwit over het algemeen gemotiveerde veehouders zijn, is het in deze onzekere tijd, waarin er weinig of geen duidelijkheid is rondom regelgeving en beleid, een uitdaging om iedereen gemotiveerd te houden. Ik denk dat duidelijke communicatie hierbij een belangrijke rol kan spelen. Tegelijkertijd vind ik het soms lastig om te communiceren, nu er nog geen duidelijke conclusies zijn. Het blijft daarom belangrijk om de boodschap van het verzamelen van waardevolle input onder de aandacht te blijven brengen bij de deelnemers. Dit doen we nu door interviews met experts en praktijkverhalen en de status van het onderzoek te delen. Zoals in dit interview. Ook de groepsbijeenkomsten helpen hierbij: melkveehouders ontmoeten elkaar fysiek op een bedrijf en wisselen kennis en ervaringen uit over de toegepaste maatregelen.”

Wat is volgens jou de ondergrens wat betreft RE en diergezondheid?

“Hier heb ik helaas geen eenduidig antwoord op. Momenteel ligt het gemiddelde ruw eiwitgehalte in Nederland nog rond de 165 gram, terwijl de sectorafspraak op 160 gram ligt. Bij de deelnemers aan Koe en Eiwit zien we nu bedrijven die het goed doen met een RE gehalte onder de 150 en zelfs lager. De variatie tussen bedrijven is groot. Hoe laag je kan gaan, hangt onder meer af van de grondsoort, intensiteit, maar een ras kan hier ook impact op hebben. Er zijn nog geen verbanden gelegd, maar mogelijk krijgen we hier volgend jaar meer inzicht in na een analyse van onze complete verzamelde dataset. Op basis van de bevindingen tot nu toe, durf ik wel te zeggen, dat wij eigenlijk nog geen signalen ten aanzien van de diergezondheid hebben ontvangen die direct gekoppeld kunnen worden aan het verlagen van het ruw eiwit in het rantsoen. Hierbij moet ik wel opmerken dat het gemiddelde ruw eiwitgehalte in het project nog niet onder de 155 ligt. Wat wel opvalt is dat de variatie tussen bedrijfsvoering en eiwitniveau erg groot is tussen de deelnemers. In het eerste kwartaal van 2025 hoop ik mijn eerste bevindingen te kunnen delen met de deelnemers.”